Aardhommel
De aardhommel is één van de bekendste hommelsoorten van Nederland. Ze zoemt rustig van bloem tot bloem en helpt bij de bestuiving van talloze planten. Met haar dikke vacht en lage gezoem is ze niet te missen in de tuin.
Grootte van de Aardhommel
De aardhommel is een forse verschijning. Werksters worden ongeveer 1,5 tot 2 centimeter lang, terwijl de koningin soms wel 2,5 centimeter kan meten. Mannetjes blijven meestal iets kleiner. Hun compacte, behaarde lichaam maakt ze beter bestand tegen kou, waardoor ze al vroeg in het voorjaar actief zijn.
Verschil mannetje en vrouwtje
Het vrouwtje (de koningin of werkster) is groter en steviger gebouwd dan het mannetje. Ze heeft korte antennes en een goed zichtbaar stuifmeelkorfje aan haar achterpoten, waarmee ze stuifmeel verzamelt. Mannetjes zijn lichter behaard, hebben langere antennes en missen dat korfje. Zij zijn vooral bezig met het zoeken naar een koningin om mee te paren.
Omschrijving
De aardhommel heeft een zwart lijf met twee gele banden: één op de borst en één op het achterlijf. De achterlijfspunt is wit. Door haar dichte, wollige beharing ziet ze er zacht en vriendelijk uit. De aardhommel leeft in kolonies, met een koningin, werksters en mannetjes. In de zomer kan een kolonie tot wel 200 hommels tellen.
Hoe herken je een aardhommel?
Je herkent haar aan haar lage, brommende gezoem en ronde, behaarde lijf. Ze vliegt langzaam en lijkt soms wat “log”, maar dat maakt haar juist charmant. Aardhommels zijn vaak te vinden op bloemen van klaver, lavendel, frambozen en dovenetel. Ondanks hun grootte zijn ze zachtaardig en steken ze alleen als ze zich echt bedreigd voelen.
Wijze van nestelen
De aardhommel nestelt meestal onder de grond, vaak in verlaten muizengangen of holtes in graszoden. De koningin zoekt in het vroege voorjaar een geschikte plek en bouwt daar haar nest van gras, mos en andere zachte materialen. Zodra de eerste werksters uitkomen, nemen zij het verzamelen van voedsel over. De kolonie blijft actief tot in de nazomer, waarna alleen de jonge koninginnen overwinteren om in het voorjaar opnieuw een nest te starten.